TJALLING, SOLDAAT VAN ORANJE |
De Zoutsloot in de zomer van 1830. Aan de schaduwkant staat de blauwververij van de weduwe Simon Stijl - Hingst. Het is negen uur. Voor de werkers in de blauwververij is het tijd om even een bytsje te nemen. Twee meisjes van een jaar of veertien, vijftien komen als eerste naar buiten. Aan de overkant zien ze Hibbe Gabbes lopen met aan de leidsels het Belgisch paard van de houtzaagmolen "Fortuin". Hibbe is molenaarsknecht. Een beetje een sleeuwe jongen maar de beide meisjes vinden hem wel leuk. Gillend en roepend proberen ze zijn aandacht te trekken. Dan komen er twee zware rondborstige vrouwen uit de blauwververij. Beide het werken gewend. Terwijl de kleinste een pijp opsteekt zegt de andere tegen de meisjes dat ze hun vreet moeten houden. Als laatste komen er twee mannen naar buiten. Een lange tanige kerel en een kleine brede man met scherpe ogen. De laatste is Tjalling. Hij is de zoon van Coert van Bentheim en Djoeke Sipkes. Coert van Bentheim was in de achttiende eeuw vanuit Westfalen naar Harlingen gegaan toen ronselaars daar jonge mannen oppakten. Ze zouden verkocht worden aan de Engelse koning die ze als soldaat naar Amerika stuurde. Coert zijn vader die als weversknecht in Harlingen had gewerkt had tegen Coert gezegd dat hij naar Harlingen moest gaan. Daar woonden "Gute leute". In Harlingen had hij werk gekregen bij de blauwververij van Simon Stijl Hingst waar hij later baas werd. Tjalling nu was hun nog enigst levende zoon. Over hem gaat het volgende verhaal. |
In Harlingen had ook Tjalling, die toen zeventien jaar was, een oproep gekregen zich voor de militaire dienst te melden. Veel zin had hij er niet in. Hij werkte al vanaf zijn zevende bij de blauwververij waar zijn vader baas was. Zijn vader ging met zijn oproep naar de eigenaar van de ververij, Simon Stijl-Hingst. Maar ook deze kon niks voor Tjalling doen. En zo reisde Tjalling in het voorjaar van 1815 naar Leeuwarden om zich daar te melden bij de kazerne. Als het een beetje meezat, dacht Tjalling, was hij binnen een half jaar weer thuis. Maar het zat niet mee. In Frankrijk was Napoleon van zijn verbanningsoord, het eiland Elba in de Middellandse Zee, ontsnapt naar het Franse vasteland en had de macht in het land weer overgenomen. Met zijn leger rukte hij nu op naar het Noorden. Het Nederlandse leger moest nu te velde. Het zou zich in Zuid Nederland voegen bij het Britse en Pruisische leger om dan samen tegen de Fransen op te trekken. |
Over de stoffige landwegen van Brabant marcheerden in de eerste helft van juni 1815 grote groepen Nederlandse infanteristen op weg naar het Zuiden. Tjalling maakte deel uit van het achtste bataljon infanterie dat voornamelijk uit Friezen en Groningers bestond. Gekleed in oude Franse uniformen en de meeste op klompen. Allen waren uitgerust met een vuursteenmusket. Voor iedere soldaat waren er niet meer dan tien patronen. Per schuit waren ze naar Utrecht gebracht en daarna moesten ze te voet verder. Het was benauwd in Brabant. Af en toe een felle bui en dan weer een stekende warmte. Tjalling had al vele malen zijn veldfles bij moeten vullen. De lange dagmarsen vielen hem zwaar. Naast hem liep Geart. Een Harlinger die hij in Leeuwarden was tegengekomen. Tjalling kende Geart van vroeger. Geart was ouder dan Tjalling. Vroeger was Tjalling bang voor hem geweest. Hij was sterk en Tjalling vond hem onberekenbaar. Geart zijn vader was houtvlotter geweest. Deze was tijdens zijn werk verongelukt en verdronken. Zijn moeder was toen naar de heren van het houtkopersgilde gegaan om een vergoeding te vragen zodat ze met haar vijf kinderen de winter kon doorkomen. Veel had ze niet gekregen. Geart, die de oudste uit het gezin was, had zich toen voor handgeld als soldaat bij de Fransen gemeld. Jaren had Tjalling hem niet meer gezien maar toen de Fransen uit Harlingen vertrokken was hij weer in de stad opgedoken. Geart had Tjalling verteld dat hij nu als vrijwilliger mee ging vechten. Tjalling geloofde dit niet maar wilde er niet over doorvragen. Zonder dat er veel gesproken werd marcheerde het bataljon over het Brabantse platteland. Naarmate ze zuidelijker kwamen werd het land heuvelachtiger. Ze naderden een beek die over de weg heen liep. Bij het water stonden zes uitgespannen paarden in de berm te grazen. Een groepje Nederlandse artilleristen zat erbij een potje te koken. Een rijdend stuk geschut met munitiewagen hing scheef in de beek. Het rechterwiel was gebroken op één van de bolstenen die in de beek lagen. Op de verzamelplaats bij Utrecht had Tjalling de artillerie al eerder gezien. De kanonnen werden voortgetrokken door werkpaarden. De artilleristen waren borenzoons, gestoken in nieuwe uniforms, die van hun vaders de opdracht hadden gekregen om vooral goed op de paarden te passen want in oktober moesten ze weer voor de ploeg. Over en weer werden wat goedmoedige opmerkingen gemaakt toen de troep infanteristen voorbijkwam. De artilleristen zaten er niet zo mee dat ze niet verder konden. Na een ononderbroken mars van
dertig uur kwamen de Nederlandse bataljons op vrijdag 15 juni bij het
plaatsje Quatre Bras aan. Het lag zuidelijk van Waterloo. In totaal 4500
infanteristen en acht stukken geschut. Hun bevelhebber Saxon-Weimar stelde
zijn soldaten direkt in een brede linie op voor een bosrand. Deze brigade
moest de oprukkende Franse voorhoede van, 30.000 man, zo lang mogelijk
tegenhouden. Ook het achtste bataljon was opgesteld in deze verdedigingslijn.
Ernaast stond een bataljon huurlingen uit Nassau opgesteld. Vanuit het zuiden
konden Tjalling en zijn kameraden kanongebulder horen. Donker wolken stegen in
de verte omhoog. Het was bij Ligny een dorp in de buurt. Daar woedde een slag
tussen de Fransen en de Pruisen. De Pruisen zouden die dag de slag verliezen.
Achter de Nederlandse linie bij Quatre Bras stond de bataljonscommandant van
het achtste bataljon op zijn paard. Met een Duitse tongval stond hij
bevelen te geven. "Een jong fentsje Tjallie" had Geart gezegd.
"Veul te jong". De commandant was van adelijke afkomst. Tegen de
middag kwamen de verkenners terug uit het voorveld. De vijand was in aantocht.
De spanning steeg in de Nederlandse gelederen. Tromgeroffel en trompetsignalen
klonken. Even later zagen de mannen van het achtste bataljon door het
graanveld voor hen honderden Franse infanteristen op zich afkomen. Tjalling
werd bang. Hun commandant schreeuwde dat ze pas mochten schieten als hij het
bevel gaf. Het was tevergeefs. Sommigen van de totaal onervaren soldaten waren
in hun zenuwen al begonnen te schieten. Tjalling zag van opzij dat de veel
gedisciplineerdere Nassauers nog niet vuurden. Toen de Fransen zo dicht bij
waren dat je de bajonetten op hun kon zien blikkeren in de zon gaf de
commandant het bevel "Vuur!" Het was zijn laatste bevel want
vrijwel direct werd hij door een Franse infanterist van zijn paard geschoten.
Tjalling begon als een gek te schieten. Met trillende handen probeerde hij zo
snel mogelijk bij te laden. Kruitdampenen het gekerm van gewonden. Alles wat
een oorlog ellendig maakt leerde hij in korte tijd kennen. Maar na een tijdje zag
Tjalling dat de Nassauers het schieten staakten. Door de optrekkende
kruitdampen zagen ze dat de Fransen zich terugtrokken. Tjalling pakte zijn
veldfles. Nog één zo'n aanval realiseerde Tjalling zich en hij zou door zijn
patronen heen zijn. Een kwartier duurde de rust.Toen kondigde trompetsignalen
wederom een Franse aanval aan. |
Aan de weg tussen Quatre-Bras en Brussel lag het Soniënbos. Uren na de aanval van de Franse voorhoede op Quatre-Bras vinden we onze held onder de bomen van dit bos terug. Samen met vele andere Nederlandse infanteristen. Nadat de strijd bij Quatre-Bras een uur geduurd had waren de Nederlanders afgelost door Britse en Schotse troepen. Tjalling was al veel eerder van het strijdperk verdwenen. Veel van zijn kameraden waren gevallen, de commandant was dood en zijn patronen waren op. Met een stel kameraden waren ze onder dekking van de kruitdampen naar de bosrand gevlucht en na uren zwerven hadden ze het veel noordelijker gelegen Soniënbos gevonden.Aangeslagen zaten ze in het bos. Tjalling rookte een pijp en bleef wachten. Nog een dag en een nacht was het kanongebulder te horen. Het kwam uit de buurt van Waterloo waar de grote slag werd gestreden. In de nacht begon het te onweren en de regen kwam bij bakken uit de lucht. De geluiden van het slagveld werden er door gedempt en Tjalling viel in slaap zittend tegen een boom. De volgende dag, een zondag, was de strijd voorbij. De Pruisen die zich vrijdags bij Ligny waren de Britten in de avond te hulp gesneld. De Fransen waren tegen deze overmacht niet opgewassen en verslagen. Napoleon was gevlucht. Voor Europa brak er na twintig jaar orlog eindelijk weer en tijd van vrede aan. Tjalling en Geart keerden terug naar Harlingen. Tjalling een ervaring rijker die hij noit vergeten zou. Geart was vijfhonderd gulden rijker. Hij was de remplacant geweest voor een rijke Harlinger burgerzoon.
|